Verbod van vrijheidsbeneming wegens schulden (artikel 1)
“Aan niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen op de enkele grond dat hij niet in staat is een contractuele verplichting na te komen.”
Vooral de woorden “op de enkele grond” zijn belangrijk: detentie is dus niet verboden wanneer er andere factoren in het spel zijn zoals fraude of nalatigheid. Wel wordt voorkomen dat mensen gevangen genomen kunnen worden uitsluitend omdat ze een verplichting uit een overeenkomst niet betalen of een andere contractuele verplichting niet nakomen.
Vrijheid van verplaatsing (artikel 2)
In artikel 2 worden twee rechten geformuleerd:
1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
Beperkingen van deze rechten zijn toegestaan onder voorwaarden vergelijkbaar met die van de artikelen 8 tot en met 11 van het verdrag, namelijk:
- in overeenstemming met de wet;
- noodzakelijk in een democratische samenleving ten behoeve van specifieke doelen, namelijk:
- de nationale veiligheid, openbare veiligheid en openbare orde, voorkoming van misdaad, bescherming van de gezondheid en goede zeden en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Met “een ieder” worden net als in artikel 1 van het verdrag ook mensen bedoeld die geen onderdaan zijn.
Beperkingen van de vrijheid van verplaatsing zijn minder ingrijpend dan het ontnemen van vrijheid zoals in artikel 5 van het verdrag. Hieronder vallen maatregelen als huisarrest, avondklok, de verplichting of het verbod te verblijven in een stad of een bepaalde regio van het land en meldplicht bij de autoriteiten. Aanvaardbare gronden voor het opleggen van dergelijke beperkingen zijn vluchtgevaar van verdachten naar het buitenland, het risico van onthulling van staatsgeheimen of contacten met criminelen (bijv. maffia).
Daarnaast moeten de beperkingen proportioneel zijn ten opzichte van het beoogde legitieme doel. In verschillende uitspraken oordeelde het Hof dat beperkingen van de vrije verplaatsing die aanvankelijk gerechtvaardigd waren dat niet meer waren toen ze jaren achtereen werden voortgezet Labita v. Italy).
Dit soort beperkingen wordt doorgaans opgelegd door de rechter en gehandhaafd door de politie, die daarbij natuurlijk moet opletten of de oorspronkelijke rechtvaardiging geldig is en blijft.
Verbod van uitzetting van onderdanen (artikel 3)
Dit artikel formuleert het absolute en onvoorwaardelijke recht van personen niet te worden uitgezet uit het grondgebied van de staat waarvan ze onderdaan zijn.
Uitzetting omvat uitlevering niet. Van uitzetting is sprake wanneer iemand gedwongen wordt het grondgebied van de staat waarvan hij of zij onderdaan is permanent te verlaten zonder de mogelijkheid in de toekomst terug te keren. Of iemand “onderdaan” in de zin van deze bepaling is hangt af van het nationale recht van de desbetreffende staat.
Verbod van collectieve uitzetting van vreemdelingen (artikel 4)
Dit artikel formuleert een absoluut en onvoorwaardelijk verbod op het collectief uitzetten van vreemdelingen.
“Uitzetting” betekent hier hetzelfde als in artikel 3 hierboven. Wanneer een groep wordt uitgezet geldt dit niet als “collectief” indien de autoriteiten de situatie van elk afzonderlijk individu van de groep redelijk en objectief hebben onderzocht.