Het eerste lid bestaat uit twee delen:
- een absoluut recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst alsmede de vrijheid van godsdienst of overtuiging te veranderen;
- een relatief recht blijk te geven van zijn godsdienst of overtuiging, hetzij alleen, hetzij met anderen, via erediensten, onderricht, praktisering en leefregels.
Alleen het tweede recht is onderworpen aan de beperkingen nader omschreven in het tweede lid.
Het Hof heeft ervoor gewaakt “godsdienst en geloofsovertuiging “ nader te omschrijven en begrijpt daar niet alleen de gevestigde wereldgodsdiensten zoals christendom, jodendom en islam onder, maar ook nieuwere zoals Jehova’s getuigen en Scientology. Ook het pacifisme, veganisme en verzet tegen abortus heeft het Hof als levensovertuigingen aanvaard, maar dat geldt niet voor pleitbezorgers van hulp bij zelfdoding.
Over het algemeen worden de directe uitingen van een geloofsovertuiging beschermd, bijvoorbeeld het dragen van een kruisje, tulband of hoofddoek of het eerbiedigen van spijswetten. Dat geldt niet voor indirecte vormen, zoals het uitdelen van pacifistische pamfletten aan soldaten, maar weer wel voor het uitdragen van pacifistische principes.
Het tweede lid heeft hetzelfde stramien omschreven onder de punten 73 - 75.
Beperkingen van dit recht moeten voorgeschreven zijn bij wet, dus zonder gerechtelijk bevel een einde maken aan een bijeenkomst van Jehova’s getuigen op een legaal gehuurde locatie was dan ook een schending (Kuznetsov and others v. Russia).
De legitieme doelen die genoemd worden zijn openbare veiligheid, bescherming van de openbare orde, gezondheid en goede zeden en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Het Hof heeft de volgende beperkingen toegestaan:
- verbod voor een verpleegkundige een kruisje te dragen omdat dat een gevaar zou kunnen vormen voor patiënten;
- beperkingen ten aanzien van religieuze kledij, met name hoofddoeken op scholen en universiteiten, waar het Hof regeringen ruime beslissingsbevoegdheden toekent op grond van de rechten en vrijheden van anderen;
- het verbod aan een gevangene religieuze rituelen uit te voeren die storend waren voor anderen/de omgeving.
Beperkingen die niet werden toegestaan zijn onder meer:
- iemand die vervolgd werd vanwege zijn bekeringsijver, hoewel hij anderen alleen maar wilde overtuigen van de goede kanten van zijn godsdienst.
- het een grondstewardess van een luchtvaartmaatschappij verbieden een kruisje te dragen omdat dat in strijd zou zijn met het bedrijfsbeleid;
- geen gehoor geven aan het verzoek van een gevangene om vegetarische maaltijden.
Religieuze kwesties en de uitingen ervan zijn vaak controversieel en liggen gevoelig, vooral in steeds pluriformer wordende samenlevingen. Autoriteiten moeten er dan ook zeker van zijn dat ze over de juiste bevoegdheden beschikken voordat ze beperkingen opleggen en dat deze in verhouding staan tot het legitieme doel.